Tijdens de laatste jaarlijkse dagen van de GEDAC, die afgelopen juni in Ajaccio plaatsvonden, had onze collega Anne Roussel de gelegenheid om onze kennis over Fytotherapie en Aromatherapie in de Veterinaire Dermatologie bij te werken.
De groeiende interesse in alternatieve therapieën in de veterinaire geneeskunde, met name in de dermatologie, zet ons aan tot een grondig onderzoek naar de effectiviteit en de rol van fytotherapieën en aromatherapieën bij de behandeling van huidziekten bij honden. Het is vooral belangrijk om te onthouden dat ondanks de significante belangstelling van honden- en kattenbezitters, het gebrek aan rigoureuze, gerandomiseerde placebogecontroleerde klinische studies en de intrinsieke variabiliteit van plantextracten grote beperkingen vormen bij een objectieve evaluatie van hun therapeutisch potentieel. Hier is een grondige analyse van de beschikbare gegevens, waarbij de sterke en zwakke punten van de huidige benaderingen worden benadrukt en aanbevelingen worden gedaan voor toekomstig onderzoek, om de rol van deze therapieën in de veterinaire klinische praktijk te verduidelijken.
Definities en Regelgevingskader
Fytotherapie, gedefinieerd als het therapeutisch gebruik van planten, hun extracten en hun natuurlijke actieve bestanddelen, is gericht op genezing, verlichting of preventie van ziekten. Aromatherapie, een specifieke tak van de fytotherapie, benut de therapeutische eigenschappen van essentiële oliën, geconcentreerde vluchtige verbindingen die worden gewonnen uit verschillende delen van planten (bloemen, bladeren, schors, wortels, enz.). Deze essentiële oliën, toegediend topisch (lokale huidtoepassingen), oraal (inname) of in aerosol (inhalatie), genieten van een grote populariteit in de humane en veterinaire geneeskunde, gevoed door de perceptie van een meer “natuurlijk” alternatief voor conventionele behandelingen. Het is echter cruciaal te benadrukken dat de wetenschappelijke basis die de effectiviteit en veiligheid van veel toepassingen ondersteunt, zwak blijft, ondanks een lange traditie van gebruik in traditionele geneeswijzen.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) telt meer dan 22.000 geneeskrachtige planten die wereldwijd in de traditionele geneeskunde worden gebruikt. Echter, slechts enkele duizenden zijn onderworpen aan grondige wetenschappelijke studies die voldoen aan de strikte methodologische normen die nodig zijn om bewijs van effectiviteit en veiligheid te leveren. Dit aanzienlijke verschil tussen traditioneel gebruik en wetenschappelijke validatie vormt een grote uitdaging voor de integratie van fytotherapie in de moderne medische praktijk.
In de humane geneeskunde vereisen fytotherapeutische geneesmiddelen over het algemeen een Marktgoedkeuringsautorisatie (MGA), afgegeven door een bevoegde regelgevende instantie (zoals het Franse Agentschap voor de Veiligheid van Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten – ANSM). Echter, de aard van de MGA voor fytotherapeutische producten is vaak anders dan die van synthetische medicijnen. Uitgebreide klinische trials zijn niet altijd verplicht en de goedkeuring is vaak gebaseerd op een lange traditie van gebruik en farmacologische en toxicologische gegevens, in plaats van grootschalige klinische studies die een superioriteit ten opzichte van een placebo aantonen.
In de veterinaire geneeskunde vormt het verkrijgen van een MGA voor fytotherapeutische geneesmiddelen een belangrijke belemmering voor de ontwikkeling van dit soort behandelingen. De hoge kosten van rigoureuze klinische studies en striktere regelgevende eisen dan bij mensen zijn vaak onoverkomelijk voor farmaceutische bedrijven. Dit fenomeen bevordert het gebruik van voedingssupplementen, die minder gereguleerd zijn en dus minder onderworpen aan kwaliteits- en effectiviteitscontroles.
Desondanks, gezien de groeiende bezorgdheid over antibioticaresistentie, hebben initiatieven zoals het Ecoantibio 2 Plan (in Frankrijk) de aanvraagdossiers voor MGA voor veterinaire fytotherapeutische geneesmiddelen versoepeld, met name die gebaseerd op een goed ingeburgerd gebruik gedurende ten minste tien jaar. Deze maatregel is bedoeld om de verkenning van alternatieve oplossingen voor antibiotica te stimuleren, maar lost het probleem van rigoureuze wetenschappelijke validatie van deze behandelingen niet volledig op.
Toepassing van Fytotherapie in Canine Dermatologie
Het overbrengen van gegevens uit menselijk dermatologisch onderzoek naar veterinaire toepassingen levert belangrijke uitdagingen op. De fysiologische en farmacokinetische verschillen tussen mens en hond bemoeilijken de extrapolatie van resultaten. Een systematische review van de wetenschappelijke literatuur, zoals die van Tresch et al. (2019), evalueerde de effectiviteit van vier geneeskrachtige planten (Calendula officinalis, Hypericum perforatum, Matricaria chamomilla en Salvia officinalis) bij de behandeling van diverse dermatologische aandoeningen bij honden, zoals pyodermieën, atopische dermatitis, otitis externa, wonden en dermatofytosen.
Deze planten hebben in vitro brede antibacteriële en antischimmel eigenschappen getoond, inclusief activiteit tegen antibioticaresistente bacteriën. Goudsbloem, sint-janskruid en kamille vertoonden eigenschappen die wondgenezing en ontstekingsremming bevorderden; kamille heeft met name verzachtende eigenschappen. In vitro studies hebben ook de antimicrobiële activiteit van granaatappelextract tegen Malassezia pachydermatis en Staphylococcus pseudintermedius aangetoond, twee vaak voorkomende pathogenen in canine dermatosen.
Echter, de interpretatie van deze in vitro resultaten en hun extrapolatie naar klinische toepassingen bij de hond vereisen de grootste voorzichtigheid. De grote diversiteit aan studies (meer dan 8295 publicaties volgens Tresch et al., 2019), hun algemeen lage methodologische kwaliteit en de moeilijkheid om plantextracten te standaardiseren maken de evaluatie van de klinische effectiviteit complex. De chemische samenstelling en concentratie van actieve bestanddelen variëren aanzienlijk afhankelijk van de geografische oorsprong van de planten, de teeltomstandigheden, en de extractie- en conserveringsmethoden. Deze variabiliteit maakt het moeilijk om resultaten te reproduceren en beperkt de betrouwbaarheid van conclusies. Het is daarom cruciaal om standaardisatiemethoden te ontwikkelen om de kwaliteit en reproduceerbaarheid van de extracten die in onderzoek en klinische praktijk worden gebruikt te waarborgen.
Aromatherapie en zijn Rol in de Behandeling van Huidinfecties
Aromatherapie met het gebruik van essentiële oliën biedt interessante perspectieven, met name bij de behandeling van huidinfecties. Veel in vitro studies hebben de antimicrobiële activiteit van verschillende essentiële oliën aangetoond tegen bacteriën en schimmels die verantwoordelijk zijn voor dermatologische infecties bij honden.
De etherische olie van Manuka (Leptospermum scoparium), bijvoorbeeld, toont een opmerkelijke activiteit tegen Staphylococcus pseudintermedius, inclusief methicilline-resistente stammen (MRSP), en remt zelfs de vorming van bacteriële biofilms. Commerciële preparaten met manuka-olie, in combinatie met essentiële vetzuren en antiseptische stoffen, hebben klinische werkzaamheid aangetoond bij de behandeling van pyodermieën, in synergie met antibiotische behandelingen, waardoor de duur en dosis van antibiotica die nodig zijn kan worden verminderd, waardoor de risico’s van antimicrobiële resistentie worden verminderd.
Tea tree olie (Melaleuca alternifolia) bezit ook antimicrobiële potentieel, maar het is cruciaal om deze niet te verwarren met manuka olie. In vitro studies hebben de antimicrobiële activiteit van verschillende essentiële oliën op S. pseudintermedius vergeleken. Kaneelolie (Cinnamomum zeylanicum) onderscheidde zich door zijn lage minimale remmende concentratie (MIC), wat een krachtige bacteriedodende werking aantoont. De toenemende interesse in het maken van aromatogrammen in sommige veterinaire laboratoria opent de weg naar een gepersonaliseerde aanpak bij de keuze van essentiële oliën, afhankelijk van de gevoeligheidsprofiel van de bacteriën die bij elke patiënt zijn geïsoleerd.
Een vergelijking van de antimicrobiële werkzaamheid van honing en essentiële oliën toonde aan dat honing in sommige gevallen lagere MIC’s heeft dan sommige essentiële oliën, met name manuka olie en propolis. Deze observatie benadrukt de noodzaak om de verschillende therapeutische benaderingen te vergelijken en de meest effectieve protocollen te bepalen, afhankelijk van elke pathologie en in de betreffende context.
Stimulatie van de Synthese van Antimicrobiële Peptiden: Een Interessant Werkingsmechanisme
Uit in vitro studies is gebleken dat bepaalde plantextracten, zoals Peumus boldus en Spiraea ulmaria, de productie van antimicrobiële peptiden (AMP) stimuleren. Deze peptiden, van nature geproduceerd door keratinocyten en sebocyten van de huid, spelen een cruciale rol in de aangeboren immuniteit door de membranen van bacteriën te desintegreren en inflammatoire cellen aan te trekken. De niet-specifieke werking van AMP maakt ze effectief tegen een breed spectrum aan bacteriën, waaronder S. pseudintermedius (SPSM en SPRM), Gram-negatieve bacteriën en Malassezia pachydermatis. Deze stimulering van de aangeboren immuunrespons door plantextracten vertegenwoordigt een veelbelovend werkingsmechanisme voor de behandeling van huidinfecties.
Discussie en Vooruitzichten: Onderzoeksbehoeften en Uitdagingen
De huidige gegevens over de effectiviteit van fytotherapie en aromatherapie in de veterinaire dermatologie voor honden zijn beperkt door het cruciale gebrek aan gecontroleerde, gerandomiseerde en geblindeerde klinische studies bij honden. Het merendeel van de informatie komt uit in vitro studies of klinische studies bij mensen, waarvan de extrapolatie naar honden met uiterste voorzichtigheid moet worden gedaan vanwege fysiologische en metabolische verschillen. De intrinsieke variabiliteit van plantextracten, al vermeld, vormt een andere grote uitdaging.
Om praktijkvoerende dierenartsen te begeleiden in hun therapeutische keuzes, zijn rigoureuze klinische studies, uitgevoerd met gestandaardiseerde plantenextracten en volgens nauwkeurige toedieningsprotocollen, absoluut noodzakelijk. Nauwkeurige identificatie en kwantificatie van de bioactieve verbindingen in deze extracten zal een nauwkeurigere en reproduceerbare aanpak mogelijk maken. Evaluatie van de farmacokinetiek en farmacodynamiek van fytotherapeutische en aromatherapeutische verbindingen bij honden is ook essentieel om hun gebruik te optimaliseren.
Een gedetailleerdere analyse van werkingsmechanismen zou de selectie van de meest effectieve planten en etherische oliën voor elke hondenhuidziekte kunnen verfijnen. In het bijzonder zou de studie van interacties tussen de actieve plantenbestanddelen en de verschillende onderdelen van het cutane immuunsysteem nieuwe perspectieven kunnen bieden in de ontwikkeling van meer gerichte en effectievere behandelingen. Het gebruik van biomarkers kan ook bijdragen tot een betere beoordeling van de therapeutische effectiviteit en een beter begrip van de respons van patiënten op verschillende therapieën.
Conclusie
Het gebruik van fytotherapie en aromatherapie in de veterinaire dermatologie voor honden blijft veelbelovend, maar vereist veel robuustere wetenschappelijke validatie. Toekomstig onderzoek moet zich toeleggen op het uitvoeren van grootschalige, gerandomiseerde, placebogecontroleerde, geblindeerde klinische proeven, gebruikmakend van gestandaardiseerde, gecontroleerde en nauwkeurig gekwantificeerde plantenextracten, met reproduceerbare extractiemethoden en precieze toedieningsprotocollen.
Het is belangrijk om de noodzaak van een multidisciplinaire aanpak te benadrukken, waarbij vaardigheden in plantkunde, chemie, farmacologie en veterinaire kliniek worden geïntegreerd om de betrouwbaarheid van de resultaten te waarborgen. Grondige studies over de farmacokinetiek en farmacodynamiek van de actieve stoffen bij honden zijn essentieel om optimale doseringen vast te stellen en de risico’s van toxiciteit te minimaliseren.
Het is ook cruciaal om rekening te houden met mogelijke interacties tussen fytotherapeutische of aromatherapeutische producten en conventionele allopathische behandelingen. Een geïntegreerde aanpak, die conventionele therapieën en natuurlijke benaderingen combineert, moet met voorzichtigheid worden overwogen en onder strikt toezicht van een ervaren dierenarts met gedegen kennis van medicinale planten en hun interacties. Deze geïntegreerde benadering zal het beste halen uit beide soorten behandelingen en optimale zorg bieden aan hondenpatiënten.
FAQ
1. Wat zijn de belangrijkste beperkingen van de huidige studies over fytotherapie en aromatherapie in de veterinaire dermatologie?
De belangrijkste beperkingen zijn het gebrek aan gecontroleerde, gerandomiseerde, geblindeerde klinische studies bij honden, de variabiliteit van plantenextracten, de moeilijkheid om extractie- en bereidingsmethoden te standaardiseren, en de onterecht geëxtrapoleerde gegevens van mensen. Bovendien ontbreekt het de meeste studies aan rigoureuze statistische analyses en duidelijke en objectieve evaluatiecriteria.
2. Hoe kan de kwaliteit en standaardisatie van plantenextracten in onderzoek worden gegarandeerd?
Rigoureuze methoden voor het kweken, extraheren en analyseren van bioactieve componenten zijn nodig om de kwaliteit en consistentie van de extracten te waarborgen. Het opzetten van kwaliteitsnormen (bijvoorbeeld volgens ISO-normen) en de traceerbaarheid van producten, van teelt tot uiteindelijke formulering, is essentieel. Het gebruik van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) en massaspectrometrie (MS) om bioactieve verbindingen te kwantificeren, is een cruciale stap in de standaardisatie van de extracten.
3. Wat zijn de volgende stappen voor een betere wetenschappelijke evaluatie van deze alternatieve therapieën?
De prioriteit is het uitvoeren van gerandomiseerde, placebogecontroleerde, geblindeerde klinische proeven met grote controlegroepen en gestandaardiseerde doseringen. Het identificeren van specifieke biomarkers die het verloop van de ziekte en de respons op behandeling volgen, zal ook zeer nuttig zijn voor de evaluatie van de effectiviteit. Samenwerking tussen clinici, onderzoekers, chemici, botanici zal een meer rigoureuze methodologische aanpak mogelijk maken.
4. Is er een risico op toxiciteit bij het gebruik van medicinale planten en etherische oliën bij honden?
Ja, er bestaat een risico op toxiciteit, vooral in geval van overdosis of oneigenlijk gebruik bij kwetsbare of jonge dieren. Sommige planten kunnen interacties kunnen vertonen met andere geneesmiddelen. Voorzichtig toegediend, met respect voor de juiste doses en protocollen, onder streng toezicht van een dierenarts, is essentieel. Het is cruciaal om een veterinaire toxicologiereferentie te raadplegen voordat medicinale planten of essentiële oliën bij honden worden gebruikt. Het is ook van vitaal belang om de langetermijneffecten van blootstelling aan actieve stoffen vast te stellen.
5. Hoe kan het gebruik van een fytotherapeutische of aromatherapeutische benadering worden gecombineerd met een conventionele behandeling?
Een geïntegreerde aanpak, die conventionele behandelingen combineert met natuurlijke benaderingen, moet voorzichtig worden overwogen en onder toezicht van een dierenarts. Een perfecte kennis van mogelijke interacties tussen allopathische geneesmiddelen en plantaardige actieve stoffen (synergetische of antagonistische effecten) is noodzakelijk om het risico van bijwerkingen of verminderde therapeutische effectiviteit te voorkomen. Communicatie tussen de eigenaar en de dierenarts is essentieel om een optimale zorg voor de patiënt te garanderen.
Referenties:
Tresch M, Mevissen M, Ayrle H, Melzig M, Roosje P, Walkenhorst M. Medicinale planten als therapeutische opties voor plaatselijke behandeling in canine dermatologie? Een systematische review. BMC Vet Res. 2019 27 mei;15(1):174. (en andere referenties zoals genoemd in de oorspronkelijke tekst)