Allergietesten en immunotherapie bij de atopische kat

Share DermaVet Insights ;-)

De intradermale allergietesten en allergeenspecifieke immunotherapie blijven nog steeds onvoldoende benut in de therapeutische aanpak van de dermatologische aandoeningen bij katten. Deze situatie blijft bestaan ondanks de bewezen effectiviteit van deze benaderingen bij het beheer van het atopisch huid syndroom bij katten.

De multicenter retrospectieve studie uitgevoerd door zes gespecialiseerde clinici biedt fundamentele inzichten in de effectiviteit van allergeenspecifieke immunotherapie bij het verminderen van de medicijnbehoeften bij katten met het atopisch huid syndroom.

Methodologie en Onderzochte Populatie

Het onderzoek betreft een cohort van 158 huiskatten met chronische of terugkerende huidaandoeningen die al minstens een jaar aanwezig zijn. De onderzochte populatie bestaat voornamelijk uit Europese kortharige katten (132 individuen), met een opmerkelijke vrouwelijke predominantie (92 vrouwtjes tegen 66 mannetjes). De mediane leeftijd is vier jaar, met variaties van één tot dertien jaar.

Diagnostische Criteria van het Atopisch Huid Syndroom bij Katten

De diagnose is gebaseerd op de identificatie van kenmerkende klinische patronen, waaronder zelf geïnduceerde kaalheid (63 gevallen), jeuk aan het hoofd en de nek (81 gevallen), laesies van het eosinofiel granuloom complex (50 gevallen), miliaire dermatitis (18 gevallen) en diffuse jeuk (8 gevallen). Meer dan een derde van de dieren vertoont tegelijk meerdere klinische patronen, wat de fysiopathologische complexiteit van deze aandoening onderstreept.

Allergietesten en immunotherapie bij de atopische kat

Ernstig eosinofiel granuloom bij katten

Het stellen van de diagnose vereist een grondige uitsluiting van andere prurigineuze aandoeningen. Uitsluitingsprotocollen omvatten een antiparasitaire behandeling van ten minste acht weken om overgevoeligheid voor vlooienbeten uit te sluiten, een eliminatiedieet met gehydrolyseerde eiwitten van ten minste acht weken, en de uitsluiting van bacteriële of schimmelinfecties door passende aanvullende onderzoeken.

Protocol van de Intradermale Tests

De uitvoering van de intradermale tests vindt plaats onder sedatie of algehele anesthesie, met gebruik van farmacologische middelen waarvan de veiligheid voor huidreacties eerder is gevalideerd. De methodologische innovatie ligt in het gebruik van intraveneuze natriumfluoresceïne (5 mg/kg) bij 136 dieren, in combinatie met onderzoek onder een Wood-lamp om de interpretatie van huidreacties te optimaliseren.

Allergenenpanel en Concentraties

De geteste allergeenextracten omvatten pollen (1/1000 p/v of 1000 BU/mL), huidschilfers (1/2000 p/v of 100 μg/mL), gisten en schimmels (1/2000 p/v of 100 μg/mL), huisstofmijten en opslagmijten (1/2000 p/v of 100 BU/mL), en insecten (1/2000 p/v of 1000 BU/mL). Elke injectie van 0,05 mL wordt beoordeeld na 10 tot 20 minuten volgens specifieke criteria van erytheem, omvang en papillaire turgor.

De positiviteit van de reacties wordt gedefinieerd door een homogene fluorescerende en goed afgebakende papulaire contouren, met een omvang gelijk aan of groter dan het gemiddelde van de diameters van de negatieve en positieve controles.

Resultaten van de Allergietests

De interpreteerbaarheid van de tests bereikt 97% van de geteste populatie (153 van de 158 katten). Het ontbreken van specifieke sensibilisatie betreft 35% van de geteste dieren (53 gevallen), terwijl 65% positieve reacties vertoont (100 gevallen). Onder deze laatste overheerst polysensibilisatie met 78 gevallen tegenover 22 monosensibilisaties.

Allergeensensibilisatieprofiel

Huismijten vormen de grootste allergeencategorie met 74% positieve sensibilisaties. Dermatophagoides farinae is de overheersende allergeen (67% van de positieve gevallen), gevolgd door Dermatophagoides pteronyssinus (27%). Opslagmijten beïnvloeden 44% van de gesensibiliseerde dieren, voornamelijk Acarus siro (32%), Tyrophagus putrescentiae (27%) en Lepidoglyphus destructor (8%).

Pollenallergieën treffen respectievelijk 18% van de gevallen voor grassen, 19% voor kruidachtigen en 19% voor boompollens. Vlooien veroorzaken positieve reacties bij 17% van de geteste dieren, terwijl schimmels slechts 7% van de onderzochte populatie betreffen.

Specifieke Immunotherapieprotocollen

De specifieke immunotherapie start bij 78 van de 100 katten met sensibilisaties die compatibel zijn met hun voorgeschiedenis. De protocollen gebruiken allergenen geadjuveerd met calciumfosfaat of aluminium, toegediend via de subcutane route volgens progressieve doseringsschema’s. Het aantal allergenen dat is inbegrepen varieert van één tot vijf per formulering, met een gemiddelde van drie allergenen per behandeling.

De allergenenselectie is gebaseerd op de resultaten van de intradermale tests en de fylogenetische verwantschappen, met name voor mijten. Extracten die proteasen bevatten worden niet gemengd met pollenextracten om schadelijke enzymatische interacties te vermijden.

Evaluatie van Therapie-effectiviteit

Geneesmiddelscore Systeem

De therapeutische effectiviteit wordt geëvalueerd door een gevalideerd scoresysteem dat punten toekent aan verschillende medicatiecategorieën: antihistaminica (10 punten), corticosteroïden afhankelijk van de dosering (10 tot 40 punten), ciclosporine (5 tot 30 punten) en oclacitinib (10 tot 40 punten). Een significante vermindering wordt gedefinieerd als een afname van minstens 30% van de geneesmiddelscore.

Vergelijkende Resultaten over Twaalf Maanden

Tweeënveertig katten behandeld met specifieke immunotherapie profiteren van een volledige follow-up van twaalf maanden, vergeleken met 36 niet-behandelde controledieren. De groepen vertonen homogene epidemiologische en klinische kenmerken, wat de vergelijkende relevantie valideert.

De initiële geneesmiddelscore blijkt significant hoger in de behandelde groep (gemiddeld 38 punten, bereik 30-70) vergeleken met de controlegroep (33 punten, bereik 10-60). Dit initiële verschil versterkt de robuustheid van de latere evaluatie.

Evolutie van de Medicijnbehoefte

Specifieke immunotherapie genereert een significante medicatievermindering bij 74% van de behandelde katten (31 van 42 dieren) met een gemiddelde afname van 58% van de initiële score na twaalf maanden (gemiddelde eindscore: 16 punten, bereik 0-40). Tegelijkertijd vertonen slechts 28% van de controledieren (10 van 36) een spontane verbetering met een gemiddelde vermindering van 19% (gemiddelde eindscore: 27 punten, bereik 0-50).

Kinetiek van Therapeutische Verbetering

De statistische differentiatie tussen de groepen wordt significant na zes maanden behandeling. De gemiddelde redukties bedragen respectievelijk 13%, 38%, 43% en 58% na 3, 6, 9 en 12 maanden in de behandelde groep, tegen 5%, 9%, 10% en 19% in de controlegroep op dezelfde tijdstippen.

De statistische analyse bevestigt het ontbreken van een correlatie tussen de initiële geneesmiddelscore en de therapeutische respons, wat wijst op een effectiviteit die onafhankelijk is van de initiële ernst van de symptomen.

Klinische Betekenis en Therapeutische Vooruitzichten

Dit onderzoek vormt de grootste gecontroleerde studie die de effectiviteit van specifieke immunotherapie bij katten evalueert. De resultaten tonen een statistisch significante en klinisch relevante geneesmiddelbesparende effect aan, met een volledig stoppen van de behandelingen bij 26% van de behandelde dieren.

Het gebruik van intraveneuze fluoresceïne vertegenwoordigt een veilige methodologische innovatie die de interpretatie van de intradermale tests optimaliseert, vooral voor de traditioneel moeilijk te evalueren mijt extracten.

De overheersing van sensibilisaties voor huisstof- en opslagmijten stuurt naar gerichte therapeutische strategieën, terwijl het vragen stelt over de reeds gedocumenteerde kruisreactiviteitfenomenen bij honden.

De inherente beperkingen van het retrospectieve karakter van de studie doen geen afbreuk aan de robuustheid van de conclusies, gezien de protocolhomogeniteit tussen de deelnemende centra en de statistische significantie van de verkregen resultaten.

Brément T, Bensignor E, Drevon-Gaillot EV, Sanchez M-D, Pariente S, Viaud S. A retrospective, multicentric controlled study of the effect of specific allergen immunotherapy on medication needs in cats with atopic skin syndrome. Vet Dermatol. 2025;36:332–342.

Share DermaVet Insights ;-)

Laat een reactie achter

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Scroll naar boven